Onderzoeksconclusie
Onze probleemsteling luidde:
Wat is de oorzaak van het niet doorvoeren van de theoretische oplossingen voor de vochtproblematiek naar de praktijk?
Ten eerste moet gezegd worden dat de praktijkstudie naar voren bracht dat 'de theoretische oplossingen' niet altijd aanwezig kunnen zijn. De Architect (die gezien moet worden als in de rol van kunstenaar) is vormgevingsgezind bezig, wat in kan gaan tegen de praktische uitvoerbaarheid voor de aannemers en duurzaamheid voor de gebruikers/bewoners. Zo worden met nieuwe (vorm)constructies gewerkt, die ook nieuw zijn voor de aannemer. Daarnaast is de snelheid waarmee het materiaal aan verandering onderhevig is vrij hoog binnen de bouw met als gevolg dat aannemers weinig tijd krijgen om ervaring op te doen met het verwerken van het desbetreffende materiaal. Ook spelen niet te regelen factoren mee, zoals het weer tijdens de bouw en het aanbod van goede bouwvakkers. Al deze factoren zorgen ervoor dat de aannemer vaak weer zelf het wiel moet uitvinden en dat de 'theoretische oplossingen' niet gelijk voor handen zijn (in acht genomen dat inspraak van aannemer beperkt is door concurrentie).
Globaal genomen is het vochtprobleem bij iedereen bekend, maar is er geen wijdverbrijde consensus dat het een probleem is dat met kop-en-schouders boven alle andere problemen uit rijst. De relevantie voor elke partij buiten beschouwing gelaten, kan geconcludeerd worden dat binnen het huidige bouwproces het probleem zeker wordt aangewakkerd, omdat er meer op prijs wordt geconcurreerd dan op kwaliteit (zie interview aannemers en installateurs). Juist doordat er zo goedkoop mogelijk gebouwd moet worden (goedkoopste aannemer krijgt de klus, zie interview architecten), ontstaat er een druk op het nalopen van kleine details. Juist de op het eerste gezicht kleine details, blijken later de grote boosdoeners te zijn voor de vochtproblemen.
Uit onze literatuurstudie blijkt wel dat wat betreft de wetgeving en de controle erop 'op papier' alles goed geregeld is. Tijdens de praktijkstudie werd duidelijk dat het inderdaad alleen op papier gecontroleerd wordt en het daarbij blijft. Het is daarnaast ook praktisch onhaalbaar voor een gemeente om elke woning in een nieuwbouwwijk te laten controleren. Daarnaast is er sowieso een soort van geloof dat de certificering van de aannemers een garantie is voor continue kwaliteit en dat het een zichzelf regelend mechanisme zou zijn. Het ontbreken van een strenge overheidscontrole en het ontbreken van relevante kennis bij de consumenten draagt niet bij aan een constante druk op de aannemers om ook daadwerkelijk kwaliteit te leveren. Hier ligt ook een mogelijke oplossing/verbetering van het probleem: bewustzijn creëren (van mogelijke gevolgen) van de kopers/bewoners en een sterkere controle van de overheid (erkenning van het probleem). Er moet over de hele linie een signaal worden gegeven dat er meer behoefte is aan kwaliteit. Om het totale systeem effectiever te laten werken, moeten verantwoordelijkheden ook beter verdeeld en omschreven worden (bijv. welke partij is garant voor welk onderdeel). Nu kan vrijwel elke bouwparticipant de schuld aan een ander geven, wat ruimte biedt voor nalatigheid bij sommige bouwparticipanten. Begin van de bouwketen wil alles zo goed mogelijk, waardoor er een druk komt te staan op het einde van de bouwketen om minder met de wensen van de klant rekening te houden. Ook de garantietermijnen moeten effectiever/langer worden, want een wettelijke garantietermijn van zes jaar is geen groot genoeg opvangnet voor de meeste vochtproblemen. De initiator van deze cultuuromslag 'van prijs naar kwaliteit', zou de overheid moeten zijn, maar gezien de omvang van het probleem in de ogen van de overheid zal het helaas een theoretische oplossing blijven.
Wat betreft Technische Historisch kan geconcludeerd worden dat bouwstijlen vrijwel niet veranderd zijn, maar dat er wel een duidelijke overgang is van ambachtelijk werk naar massawerk, wat uiteraard zijn effect heeft op de afwerking van details. De regelgeving is in de loop der tijd ook meer aangescherpt, wat in de ogen van de aannemers niet altijd een verbetering hoeft te zijn. Gezien het feit dat er door de overheid ook weinig wordt gecontroleerd, kan men zich afvragen in hoeverre er praktische kennis aanwezig is bij de overheid en of deze extra regelgeving dan ook terecht is. Ook de rol van de media is aanzienlijk veranderd en heeft meer invloed op het bouwproces gekregen. Als er een balkon inzakt, belt iedereen zijn/haar aannemer op om navraag te doen. Feitelijk is het wachten totdat een carapatiënt dusdanige problemen krijgt door zijn/haar kruipruimte dat het de media haalt. Hiermee terugkomend op de ontstane aandacht voor hygiëne begin jaren 50, kan ook weer gezegd worden dat het probleem voor de massa meer 'onzichtbaar' is geworden en waarschijnlijk is daardoor de extra belangstelling niet omgezet in het echt effectief terugdringen van de vochtproblemen (ook de langere termijn).
De laatste oorzaak voor vochtproblemen is het bewonersgedrag en hier ligt dus een verantwoordelijkheid bij de aannemers en de woningbouwcoöperaties om de bewoners goed voor te lichten.